Mesolijnen | Leefomgeving: |
Leefomgeving, aardrijkskunde, geschiedenis, natuur en techniek
K-LA 1 |
oriëntatie op de omgeving |
De kinderen verkennen spelenderwijs de functies en de mogelijkheden van de klasseninrichting; daarna ook uitbreiding naar speelplaats en tuin. |
K-LA 2 |
oriëntatie op de omgeving |
De leraar laat deze begrippen ‘bewust impliciet’ aan de orde komen in verhalen en instucties; in spelletjes en cultuurspelen; bij het opruimen na het vrije spel. De kinderen kunnen de begrippen ook actief toepassen. |
K-LA 3 |
oriëntatie op de omgeving |
Deze begrippen kunnen in spelletjes en cultuurspelen op een niet nadrukkelijke manier aan de orde komen. Met de oudere kleuters bezigt de leraar links en rechts op een vanzelfsprekende manier: je linker schoen; rechts van mijn stoel; links boven in de kast. Links en rechts is niet alleen een uiterlijke plaatsbepaling: kinderen ervaren links en rechts ook aan zichzelf. |
K-LA 4 |
kaartgebruik |
In de klas spelen de kinderen met boerderijspeelgoed (huizen; hekjes; dieren, wegen, spoorbaan, autootjes etc.) |
K-LA 5 |
verkeer en gedrag |
De leraar houdt de kinderen voor dat je in het verkeer moet oppassen; leert de kinderen dat ze niet onbesuisd mogen zijn in het verkeer. |
geschiedenis
K- LG 1 |
tijdbalken en tijdsindeling |
De leraar laat deze begrippen aan de orde komen in verhalen en sprookjes. In klassengesprekken gebruiken de kinderen deze tijdsbepalingen. |
K-LG 2 |
tijdbalken en tijdsindeling |
De leraar vertelt verhalen en sprookjes waarin deze begrippen voorkomen en laat de kinderen deze begrippen beleven in het dagritme, jaarfeesten, cultuurspelen. |
K- LG 3 |
tijdbalken en tijdsindeling |
In verhalen en sprookjes laat de leraar dit aspect aan de orde komen; ze herkennen de generatieaspecten hierin. De kinderen kunnen dit begrip hanteren in klassengesprekken; ze ontdekken de relatie tussen (verjaardags)feesten en maanden en datum. |
K- LG 4 |
eigen geschiedschrijving |
In klassengesprekken laat de leraaar de kinderen beleven: ‘vroeger was ik een baby’; ‘toen ik 4 was kon ik als fietsen’. |
K- LG 5 |
historisch besef |
De leraar maakt gebruik van vaste dag- en weekritmes in de planning van de activiteiten in de klas: een vaste broodbakdag: een vaste dagindeling. |
K- LG 6 |
kenmerken van tijdsperken |
De leraar laat deze aspecten aan de orde komen in verhalen, zorgt dat b.v. prentenboeken en verkleedkleren voorhanden zijn. |
natuur
K- LN 1 |
oriëntatie op de omgeving vanuit verantwoorde zorg |
De leraar kiest liedjes en (cultuur-)spelen waarin kinderen betrokkenheid ervaren bij natuur- en milieuaspecten. |
K-LN 2 |
zorg voor natuur, milieu en gezondheid |
Aandacht wordt geschonken aan aspecten als: opruimen, geen natuur vernielen; zorg dragen voor alles wat leeft. |
K- LN 3 |
primaire functie menselijk lichaam |
De leraar ontwerpt of zoekt daartoe specifieke spelletjes en liedjes en bewegingsoefeningen en spelvormen; zorgt ervoor dat er veel te kijken, ruiken, proeven, horen en tasten is in de klas. |
K- LN 4 |
omgaan met milieu, natuur en gezondheid |
De kinderen koken en bakken, maken sap in de klas. ‘Van appelboom tot appelmoes’. |
K- LN 5 |
planten en dieren in hun biotoop |
Uit verhalen en gesprekjes ervaart het kind: de beer woont in het bos, een schaap leeft op de boerderij, een boom staat in het bos. |
K- LN 6 |
Planten en dieren in een veranderende omgeving |
Kleuters kun je dit leren vanuit gewoontevorming, plantjes watergeven, kippen voeren. |
K- LN 7 |
levensfuncties van planten en dieren. |
De kinderen leren zaadjes, bloemen, vruchten en bessen onderscheiden; in liedjes en cultuurspelen komen deze aspecten vaak aan de orde. |
K- LN 8 |
levensfuncties van planten en dieren |
In spelletjes kun je de kinderen bijvoorbeeld laten beleven dat de poes muizen vangt met zijn klauwen, dat een hond met zijn staart kwispelt als hij blij is. Sommige kinderen kunnen dat al verwoorden, anderen kunnen die relaties uitbeelden in spelvorm. Zij zingen en spelen over relaties als: kip en ei, schaap en wol. |
K- LN 9 |
levensfuncties van het menselijk lichaam. |
De gewoonten in de klas sluiten daar op aan: je eet op een bepaalde tijd; je wast je handen als je van de w.c. komt. Maar ook: als je niet groot genoeg bent moet je een krukje pakken. |
techniek
K- LT 1 |
oriëntatie aan materialen en verschijnselen |
In het vrije of geleide spel zorgt de leerkracht dat de kinderen op fantasievolle wijze ontdekkingen met materialen kunnen doen (bouwen, inpassen, wippen, evenwicht bewaren, openen/sluiten, natmaken/drogen, laten rollen, aansteken/doven, verwarmen/afkoelen). |
K-LT 2 |
weer- en weersveranderingen |
Dit komt bewust aan de orde in leidjes, spelletjes en cultuurspelen; aan jaarfeesten zijn ook weersaspecten verbonden. |
K- LT 3 |
onderzoek aan materialen en verschijnselen |
De leraar laar de kinderen ervaring opdoen bij knutselwerkjes en b.v. borduren: hoe lang is de draad? Of: hoeveelheden bij bakken en koken; broodjes vormen; sap verdelen over glaasjes. |
K- LT 4 |
onderzoek aan materialen en verschijnselen |
Dagelijks komt dit aan de orde bij het opruimen in de klas; in welke kast of mand hoort dit? Ook in hun spel gebruiken de kinderen deze ordeningen: een rand leggen met gekleurde steentjes, een ketting rijgen. |
K- LT 5 |
oriëntatie op technische oplossingen |
Deze experimentele ervaringen doen kinderen op in vrij of geleid spel: bouwen met blokken of systeemspeelgoed; bouwen met meubilair, planken en kleden; maken van knutsel- of timmerwerkjes. |
K- LT 6 |
oriëntatie op technische oplossingen |
In cultuurspelen laat de leraar grondgebaren systematisch oefenen met de kinderen. |
K- LT 7 |
technische oplossingen. |
In het vrije spel leren kinderen al doende technische problemen oplossen bij het bouwen van hutten, stapelen van blokken. |